Een stukje geschiedenis...
De Tromba of Clarino, vandaag gekend als de natuurtrompet, maakt deel uit van het erfgoed! Gedurende een periode van bijna drie eeuwen was dit instrument niet weg te denken uit het Europese muziekleven. Oorspronkelijk als signaalinstrument in militaire of stedelijke context, bekleedde het in de Gouden Eeuw vooral een ceremoniële functie die de absolute macht van de vorsten verklankte, en die later in de religieuze muziek assimileert naar een goddelijke retoriek. Trompetters verenigden zich in stadsgilden en genoten koninklijke rechten en bescherming; de zgn. Stadtpfeifer.
De bouw van deze instrumenten was sterk genormeerd en eveneens gebonden aan controle en bescherming. Nuerenberg was het belangrijkste centrum van de trompetbouwkunst. De dynastieën Ehe, Haas en Hainlein, domineerden de trompetbouw over meerdere generaties, en dit op zeer hoog niveau. Hun instrumenten zijn over heel Europa terug te vinden, en gelden vandaag als voorbeeld binnen de historisch geïnformeerde bouwwijze.
Spelers als Fantini en Bendinelli ontwikkelden het clarinospel tot een muzikaal kunstniveau. In de 18 de eeuw, o.a in de Kantatenkunst van Johann Sebastian Bach bereikte de natuurtrompet zijn absolute hoogtepunt, mede door toedoen van virtuoze spelers zoals o.a. de stadstrompetter Johann Gottfried Reiche.
Als hedendaags instrumentenbouwer ben ik schatplichtig aan de pre-industriële ambachtelijke Nuerenbergse traditie! Het klankideaal van deze instrumenten volgt uit de gebruikte materialen, de geometrie en de bouwtechniek van die tijd. Buizen en klankbekers worden uit dunne messingplaat volledig handmatig gevormd, gebraseerd, gedreven en gehamerd. De materiaaltempering is het 'ultieme' vakmanschap in functie van stabiliteit, flexibiliteit en tonaliteit. Ornamentering en versieringen in de vorm van gietwerk, ciseleren en graveren, verheffen deze muziekinstrumenten tot een artistiek object, waardoor het naast scolars en spelers ook verzamelaars aanspreekt.
Door een ambachtelijk handmatig bouwproces is elk instrument uniek: hierdoor heeft elke Tromba zijn eigen karakter en persoonlijkheid!




Rameau - Naïs 'Air de Triomphe'
Clarke - 'Ecossaise'




Stadtpfeifer und Thurmbläser







Historische trompetbouw in de 21ste eeuw ?
Wanneer we het notenbeeld uit de 17de-18de eeuw verbinden aan de instrumenten van toen, dan staan we voor zeer fundamentele keuzes. Keuzes die onlosmakelijk verbonden zijn aan een theologische retoriek en een cultuur-historische onderbouw. De esthetiek van de Historically Informed Performance! Deze quasi wetenschappelijke praxis loopt parallel met de mainstream traditie die vanaf de jaren ’80 zeer sterk commercieel gestuurd is. Beide stromingen hoeven mekaar niet in de weg te staan en maken deel uit van een academisch discours.
Als resultaat vanuit de HIP, is er een sterk groeiende vraag naar accurate reconstructies van de toenmalige muziekinstrumenten. Het bouwen ervan stelt ons voor pertinente vragen en uitdagingen. Wat met de relevantie van de geometrie, de gebruikte materialen en verwerking ervan, de bouwtechnieken, de zoektocht naar het klankidioom en het uiteindelijke speelgedrag. Stuk voor stuk elementen die in de moderne instrumentenbouw en de evolutie van de instrumenten zelf gaandeweg zijn geperfectioneerd. Als hedendaags bouwer echter van tijdsgebonden instrumenten, dienen we ons blijvend bewust te zijn van de toenmalige technologische inzichten, en deze ook te respecteren en toe te passen inclusief hun beperkingen!
Deze visie biedt mogelijkheden voor kleine ateliers, waarbij ambacht en het opnieuw aansluiten bij een historische verankering een meerwaarde betekenen tegenover de grotere spelers in de markt die omwille van economische redenen een semi-industriële bouwwijze hanteren die dikwijls veraf staat van wat het authentiek bouwen zou moeten zijn. Echter het opzetten van een ‘atelier’ alsook de investering en de ontwikkeling van de instrumenten zelf is een lang en geduldig traject. Voor de meeste bouwers, idem mezelf, is de verworven expertise het resultaat van een empirisch ‘trial and error’ proces gekoppeld aan inzicht, waarbij het nog maar de vraag is of traditioneel gebouwde instrumenten binnen onze huidige economische realiteit kunnen concurreren met de meer geïndustrialiseerde seriematig gebouwde instrumenten die reeds jaar en dag op de markt aanwezig zijn.
Bovendien worden studenten trompet, door de meester-leerling relatie en door een jarenlange afwezigheid van locale bouwers vanzelfsprekend naar buitenlandse bouwers geloodst in de keuze en aankoop van hun instrumenten. Ook hier dient er een kentering tot stand te komen voor wat betreft de appreciatie van lokaal gebouwde instrumenten en een nieuwe generatie ‘luthiers’. Een ethiek die aansluit bij de 18de eeuw waarbij componist, uitvoerder en bouwer een gesloten cirkel vormden in een plaatsgebonden muziekcontext.
Natuurlijk is er een decennia lange afwezigheid van bouwers in onze contreien, waardoor deze instrumenten niet beschikbaar waren in de academies en zelfs conservatoria. Een belangrijke doelstelling van dit bouwproject is erop gericht om de natuurtrompet beschikbaar te maken voor ons onderwijs.
Een logische evolutie waarbij naast de opleidingen voor moderne - en baroktrompet, de historische natuurtrompet een relevante pedagogische en muzische meerwaarde betekent!

Revival van de natuurtrompet vs. baroktrompet
In de laat 19de, vroeg 20ste eeuw experimenteerden Duitse en Zwitserse trompettisten met natuurtrompetten in musea of met de instrumenten uit hun persoonlijke collecties.
Op 19 oktober 1871, demonstreerde Julius Kosleck een toonreeks met trillers tussen c2 en c3, voor een verbaasd publiek in de Berlijnse Tonkünstlerverein. Voor publieke uitvoeringen van het barokrepertoire gebruikte hij echter een korte rechte trompet met conische buis voorzien van twee ventielen. Andere spelers volgden een verschillend traject, door effectief op originele instrumenten te spelen. Zo kon Ludwig Werle (1876-1936) volop experimenteren op de trompetten uit de Heyer Collectie, terwijl Paul Spörri (1902-1982), zich verder bekwaamde op een natuurtrompet van de bouwer Michael Hanlein (1688), uit een Berlijnse collectie. Tot een publiek concert is het nooit gekomen, omdat het Spörri ontbrak aan training omdat hij niet kon beschikken over de authentieke Hanlein tromba. Dahlqvist en Eklund benadrukken dat het in deze beginfase eerder ging om experimenteren, en dat publieke concerten gewoonweg niet mogelijk waren. Hiervoor ontbrak het hen in die tijd nog aan kennis en een gemis aan techniek om de natuurtrompet in het clarino te kunnen bespelen.
Na de Tweede Wereldoorlog groeide er in Duitsland een grote interesse in de herontdekking van het barok-repertoire, deels als reactie op de dominantie van de Romantiek gedurende het Nationaal Socialistische regime. De festiviteiten rond de herdenking van Bach’s 200ste sterfjaar in 1950, versterkten de interesse en het aantal concerten. Zo begonnen historische koperblazers ook vanaf de 50-tiger jaren hun weg te vinden naar het repertoire van Schütz en Gabrieli. Waar modern opgeleide trombonisten vrij gemakkelijk konden switchen naar de vroege sackbut, bleef de heropstanding van de natuurtrompet eerder een weg met obstakels. Modern opgeleide trompettisten beheersten nog steeds onvoldoende het hoog clarino, waardoor het inzetten van historische trompetten in publieke concerten nog steeds geen optie was. Een zoektocht naar speelbare alternatieven drong zich stilaan op vermits de in de laat 19de eeuw ontwikkelde baroktrompet met ventielen -misleidend Bachtrompet genoemd- steeds verder af stond van het klankideaal dat men in bepaalde kringen begon na te streven!
De mythe van de correctiegaten
In 1961 publiceert Helmut Kirchmeyer een artikel waarin hij stelt een mogelijke oplossing gevonden te hebben om het clarino-register beter onder controle te krijgen. Het betreft de ontdekking van twee natuurtrompetten van W.SHAW . London . 1787 en G. HALTENHOF . Hanau . 1790.
Beide trompetten zijn voorzien van een gat in de underyard. Kirckmeyer beweerde hiermee het mysterie opgelost te hebben waarmee de trompetters in de baroktijd het clarino spel beheersten!
Waar het bij de Haltenhof trompet om een slordig geboord gat gaat ongeveer in het midden van de totale buislengte, uitgevoerd door wellicht de speler zelf, is het gat bij de Shaw trompet met grote waarschijnlijkheid door de bouwer zelf voorzien.
Het idee dat ventholes of correctiegaten het clarinospel destijds mee hebben gefaciliteerd wordt meteen als anachronistisch bestempeld in een artikel met de sprekende titel “Bach-Trumpet Madness”, gepubliceerd door Mary Rasmussen.
Beide trompetten zijn gedateerd na 1750 en dus niet representatief voor de barokperiode! Toch zal het idee van ‘hulpgaten’ onder trompettisten binnen de oude muziek beweging rondgaan als een lopend vuurtje, en zal met de hulp van toenmalige instrumentenbouwers en adviseur-spelers een al even anachronistische 20ste eeuwse baroktrompet ontwikkeld worden!
